Hoofdstuk 5 ‘Handleiding voor Scheidsrechters’ 1947

De SAO Apeldoorn publiceert delen uit de “Handleiding voor scheidsrechters” uit 1947. In dit artikel volgt hoofdstuk 5, dat gaat over de uitrusting van de scheidsrechter. Veel leesplezier!

De uitrusting van den scheidsrechter
Tot een der voornaamste onderdeelen van de uitrusting behoort het costuum van den scheidsrechter. De meest geschikte kleeding is een sportcostuum, bestaande uit hemd, jas. korte broek, sportkousen en voetbal- of athletiekschoenen. Sommigen zullen daarbij een pet opzetten, anderen gaan Iiever blootshoofds.

In dit opzicht is men heel wat zakelijker geworden dan vroeger, toen wij eens een scheidsrechter, die juist van een receptie kwam, een wedstrijd zagen fluiten in jacquet-costuum, een groote bloem in het knoopsgat, met keurigen bolhoed op het hoofd, lange broek, lakschoenen en een wandelstok over den arm gehangen.

Bij de keuze van zijn sportcostuurn heeft de scheidsrechter te zorgen, dat hij duidelijk is te onderscheiden van de spelers; verder moet hij zorgen zich te onthouden van alle excentriciteiten (felle kleuren enz.), welke slechts een bron van spot voor het publiek zijn. Hoe eenvoudiger hij is gekleed, des te beter.

Voor scheidsrechters van den K.N.V.B. is door het Bestuur van dat lichaam het volgende costuum voorgeschreven: donker jasje (zonder opzichtige versierselen), wit hemd, korte donkere broek.

De K.N.V.B. stelt voor zijn scheidsrechters een scheidsrechtersteeken beschikbaar, hetwelk zij op den borstzak van het jasje moeten aanbrengen.

Onmisbare benoodigdheden zijn een fluit en een uurwerk. De fluit dient duidelijk hoorbaar en dus scherp klinkend te zijn. Aan dezen eisch wordt niet altijd voldoende aandacht geschonken. Wil de scheidsrechter zeker zijn de fluit niet te verliezen onder het loopen, zoo kan hij haar met een riempje aan den pols bevestigen: anders zorge hij voor een reserve fluit.

In ieder geval is het verkeerd gedurende het scheidsrechteren de fluit in den mond te houden, het geven van een ongewild sein wordt daardoor in de hand gewerkt.

Het uurwerk dient goed te loopen en goed te zijn opgewonden. Het meest wenschelijk is een zoogenaamd scheidsrechtershorloge (een stop-uurwerk), dat wordt afgezet, telkens wanneer het bij onderbrekingen van het spel noodig is het daardoor ontstane tijdverlies bij den speeltijd te rekenen en dat bij het hervatten van het spel wederom in werking wordt gesteld. Dit uurwerk wijst op den cijferrand slechts 45 minuten aan. Bezit de scheidsrechter zulk een uurwerk niet, dan komt een chronometer in aanmerking en daarna een gewoon horloge.

Laat de scheidsrechter ook zorgen een muntstuk voor de opgooi, alsmede een kaartje of notitieboekje en een potlood bij zich te hebben. Hij kan dan de gemaakte doelpunten aanteekenen, notities maken betreffende den duur van den wedstrijd, waarschuwingen of den naam van een uit het veld gezonden speler noteeren en, indien dit geschiedde wegens onbehoorlijke taal, de juiste bewoordingen daarvan.

Tenslotte zij den scheidsrechter uit een gezondheidsoogpunt ten zeerste aanbevolen droog goed bij zich te hebben voor het geval, dat zijn kleeren doornat mochten zijn geworden.