Hoofdstuk 8 (slot) ‘Handleiding voor Scheidsrechters’ 1947

De SAO Apeldoorn publiceert delen uit de “Handleiding voor scheidsrechters” uit 1947. In dit artikel volgt hoofdstuk 8 (slot), dat gaat over moeilijkheden met publiek en spelers. Veel leesplezier!

Moeilijkheden met publiek of spelers
Bij de beoordeeling van de houding van het publiek dient de scheidsrechter menschkundig te werk te gaan. Een deel van het publiek gaat naar een wedstrijd, niet voor het spel alleen, doch uit zucht naar emotie en spanning; een ander deel komt geleidelijk en onwillekeurig in opwinding.

In het algemeen is het publiek van meening, dat het, daar het geoorloofd is om aan te moedigen en toe te juichen, ook gerechtigd is te critiseeren en af te keuren. Hier is niets tegen, mits daarbij de grenzen van behoorlijkheid en sportiviteit niet warden overschreden.

De houding van den scheidsrechter moet daartegenover uiterlijk er een van ongevoeligheid zijn voor goed- of afkeuring. Hoort hij eenige onvriendelijke opmerkingen aan zijn adres, dan zij hij Oostindisch doof. Gaat het publiek van aanmoedigen over tot ophitsen of van afkeuren tot hoonen, dan kan de situatie ernstig worden, vooral wanneer de spelers, als gevolg daarvan, in hun spe] toonen onder den invloed ervan te komen.

In geen geval mag de scheidsrechter zich rechtstreeks tot het publiek wenden.

Hij kan echter de hulp inroepen van de ontvangende vereeniging door bemiddeling van haar aanvoerder, indien hij ongeregeldheden of een totale verruwing van den wedstrijd verwacht. Mocht ook dit niet helpen, dan kan hij er op wijzen, dat hij zich genoodzaakt zou kunnen zien den wedstrijd te staken. Veroorzaakt het publiek overlast b.v. door het werpen met steenen, flesschen of andere voorwerpen, of komt het binnen de grenslijnen, dan stake hij den wedstrijd tijdelijk, geve instructies aan den aanvoerder van de ontvangende vereniging en hij herhaling beëindige hij den wedstrijd.

Zijn het de spelers, die moeilijkheden veroorzaken, dan staan den scheidsrechter de eerder genoemde machtsmiddelen ter beschikking om hen tot bezinning te brengen, te straffen of uit te wijzen. Krijgt een en ander een collectief karakter dan wende hij zich onmiddellijk tot den aanvoerder.

De scheidsrechter houde er rekening mede, dat spelers vaak in een opgewonden en weinig evenwichtigen toestand verkeeren. In die omstandigheden is het een eerste vereischte, dat hij zelf zijn kalmte en rust bewaart.

Voorts rust op hem de plicht de uitlatingen van zulke spelers niet op dezelfde wijze op te nemen, als wanneer zij in koelen bloede tot hem waren gericht en zijn wijze van optreden daarnaar te regelen.

Natuurlijk is hiermede niet bedoeld, dat opgewonden spelers een vrijbrief zouden ontvangen zich in daad of woord onbehoorlijk tegenover den scheidsrechter te gedragen. Tenslotte moet de scheidsrechter trachten te vermijden, dat hij aanleiding geeft tot het in twijfel trekken van zijn onzijdigheid, b.v. door voor of na den wedstrijd zich steeds in gezelschap te bevinden van spelers of bestuursleden van een der partijen.

De vereenigingen kunnen in dit opzicht ook medewerken door te zorgen voor een afzonderlijke ruimte, waar de scheidsrechter zich kan verkleeden. Is deze ruimte niet aanwezig, dan zij den scheidsrechter aanbevolen zich te verkleeden in het kleedlokaal der ontvangende partij.