Spelregelvragen SAO Apeldoorn ronde 19

Spelregels SAO

Donderdag 5 maart stond de negentiende ronde van de interne spelregelcompetitie op het programma. Bekijk hier de vijf spelregelvragen en de antwoorden.

Vraag 1: 
Een speler neemt een inworp. De scheidsrechter fluit af en laat dezelfde speler opnieuw inwerpen. In welk van de volgende situaties heeft de scheidsrechter niet juist gehandeld?
A. Indien de speler niet van binnen de afrastering heeft ingeworpen
B. Indien er een tegenstander binnen 2 meter van de inwerpende speler stond
C. Indien de bal per ongeluk uit de handen van de speler viel tijdens het inwerpen
D. Indien de bal op de grond heeft gestuiterd alvorens deze in het speelveld komt.

Vraag 2: 
De doelverdediger spuwt tijdens het spel vanuit zijn eigen strafschopgebied maar buiten het doelgebied naar een aanvaller, die naast het doel en achter de doellijn staat. De scheidsrechter onderbreekt hiervoor het spel. Wat beslist de scheidsrechter?
A. De doelverdediger wegzenden en een indirecte vrije schop voor de aanvallende partij op de plaats waar de bal was, toen het spel werd onderbroken.
B. De doelverdediger wegzenden en een indirecte vrije schop voor de aanvallende partij op de doellijn ter hoogte van de aanvaller.
C. De doelverdediger wegzenden en een scheidsrechtersbal op de doellijn ter hoogte van de aanvaller.
D. De doelverdediger wegzenden en een strafschop voor de aanvallende partij.

Vraag 3: 
De scheidsrechter laat tijdens een competitiewedstrijd een strafschop overnemen. Dit moet gebeuren door:
A. Dezelfde speler.
B. Een andere speler.
C. Het maakt niet uit welke speler de strafschop overneemt.
D. De speler die de strafschop moet overnemen, wordt door de scheidsrechter aangewezen na goedkeuring door de aanvoerder.

Vraag 4: 
Tijdens de wedstrijd houdt een wisselspeler de bal tegen, die anders vanuit het speelveld over de zijlijn zou zijn gegaan. De scheidsrechter fluit en toont de wisselspeler de gele kaart. Hoe moet de scheidsrechter nu het spel hervatten?
A. Met een indirecte vrije schop voor de tegenpartij
B. Met een inworp voor de verdedigende partij.
C. Met een directe vrije schop voor de tegenpartij.
D. Met een scheidsrechtersbal.

Vraag 5: 
Wat is er bepaald omtrent de doelschop? Slechts 3 van de 6 antwoorden zijn juist. Welke?
A. Er kan rechtstreeks gescoord worden vanuit een doelschop in het doel van de tegenpartij
B. De bal is in het spel als deze getrapt is en duidelijk beweegt
C. Als er tegenstanders zich, op moment van nemen van de doelschop, in het strafschopgebied bevinden dan moet de doeltrap worden overgenomen
D. De doelschop mag alleen worden genomen door de doelverdediger
E. De bal moet stilliggen
F. De bal moet op de lijn van het doelgebied liggen

 

 

 

Antwoorden:

1

2

3

4

5

B

D

C

C

A

B

E