Hoofdstuk 2 (deel 2) ‘Handleiding voor Scheidsrechters’ 1947

De SAO Apeldoorn publiceert delen uit de “Handleiding voor scheidsrechters” uit 1947. In dit artikel volgt het tweede deel van hoofdstuk 2, dat gaat over de taak en positie van de scheidsrechter. Veel leesplezier!

De scheidsrechter als spelregelkenner
Bij de noodzakelijkheid voor den scheidsrechter om de spelregels door en door te kennen, behoeven wij niet lang stil te staan. Immers van hem wordt een beslist optreden geëischt. Daaraan zal hij alleen kunnen voldoen, wanneer een der pijlers voor zijn zelfvertrouwen wordt gevormd door een grondige spelregelkennis.

De scheidsrechter als spelkenner
Dat de scheidsrechter een spelkenner moet zijn wordt in het algemeen nog niet duidelijk genoeg ingezien. Hij moet zijn een sportieve persoonlijkheid en geen spelregelautomaat.

Er zijn tallooze wedstrijden gespeeld, waarbij de scheidsrechter naar zijn beste overtuiging de spelregels volgens de letter toepaste, met het resultaat, dat men onder zijn leiding eigenlijk geen goed voetbal kon spelen.

Dit gevoel voor wat het spel noodig heeft, opdat het zich behoorlijk kan ontwikkelen, is onmogelijk aan een scheidsrechter op papier bij te brengen. Misschien kan hij door het volgen van goede wedstrijden trachten den geest van het spel aan te voelen en daarnaar te handelen. Wanneer een scheidsrechter herhaaldelijk onnoodig een fluitsignaal geeft, dan kan men zich de wanhoop van een speler indenken, die na een wedstrijd uitroept: Hoe was het mogelijk onder de leiding van zoo iemand voetbal te spelen? Men versta ons hierbij niet verkeerd, want er zijn wedstrijden, waarbij het den scheidsrechter slechts door herhaaldelijk ingrijpen kan gelukken het spel in de hand te houden. Er doen zich echter gedurende een wedstrijd vaak gevallen voor, waarbij ten aanzien van een overtreding de schijn tegen een speler is, doch waarbij hij een of andere handeling onmogelijk kon vermijden.

Een scheidsrechter, die zelf voetbal heeft gespeeld, zal zoo iets geheel anders beoordeelen en behandelen dan iemand, die het spel niet zelf heeft gespeeld.

Wij noemen b.v. een geval, dat een speler met groote sneIheid komt aanloopen en plotseling een tegenstander tegenover zich ziet; hij kan hem niet ontwijken, kan zijn vaart niet tijdig remmen en loopt hem daardoor stevig in den rug. Een scheidsrechter-automaat, die niet aanvoelt, dat dit geen opzettelijk aanvallen in den rug is, zou een vrijen schop of strafschop geven wegens van achteren aanvallen. De scheidsrechter, die het spel kent, zal in dit geval niet straffen. De speler, die voor zijn onopzettelijke handeling niet gestraft werd, zal vertrouwen krijgen in de leiding van den scheidsrechter. In de spelregels komen verschillende straffen voor, welke alleen mogen worden toegepast, wanneer een handeling met opzet wordt verricht. In al deze gevallen zal de spelkenner tot een juister oordeel in staat zijn, al ontkennen wij niet, dat ook menschenkennis hierbij een groote rol speelt.

Het is de bedoeling van de spelwetgevers, dat de spelregels in een sportieven geest worden toegepast: wat hieronder moet worden verstaan, is grootendeels een gevoelszaak.

Welke zich daarom moeilijk laat omschrijven. Wel kan men zeggen, dat het betrachten van sportieve rechtvaardigheid daarbij een belangrijk element uitmaakt. Een uitdrukking van deze gedachte vindt men in Regel 5, welke aan den scheidsrechter de bevoegdheid geeft geen straf toe te passen, indien de overtredende partij uit zulk een straf eenig voordeel zou kunnen trekken. Het vaak onderbreken van het spel is nadeelig voor het spelgehalte; dat toch is juist gebaat met een vlot tempo. De scheidsrechter kan in vele gevallen deze onderbrekingen niet vermijden, doch wel kan hij zorgdragen, dat zoo min mogelijk vertraging ontstaat en bevorderen, dat het nemen van vrije schoppen en doelschoppen, het ingooien enz. met een minimum van tijdverlies geschieden.  

De SAO zal, ter lering en vermaak, periodiek een hoofdstuk publiceren uit deze Handleiding voor Scheidsrechters uit 1947.